van zijn stuk brengen (v) (verwarren) | troubler (v) (verwarren) |
van zijn stuk brengen (v) (verwarren) | déconcerter (v) (verwarren) |
van zijn stuk brengen (v) (verwarren) | bouleverser (v) (verwarren) |
van zijn stuk brengen (v) (gedrag) | déconcerter (v) (gedrag) |
van zijn stuk brengen (v) (gedrag) | inquiéter (v) (gedrag) |
van zijn stuk brengen (v) (gevoelens) | inquiéter (v) (gevoelens) |
van zijn stuk brengen (v) (gevoelens) | déconcerter (v) (gevoelens) |
van zijn stuk brengen (v) (gevoelens) | perturber (v) (gevoelens) |
van zijn stuk brengen (v) (verwarren) | consterner (v) (verwarren) |
van zijn stuk brengen (v) (verwarren) | dérouter (v) (verwarren) |
van zijn stuk brengen (v) (gevoelens) | émouvoir (v) (gevoelens) |
van zijn stuk brengen (v) (gedrag) | troubler (v) (gedrag) |
van zijn stuk brengen (v) (verwarren) | confondre (v) (verwarren) |
van zijn stuk brengen (v) (gedrag) | perturber (v) (gedrag) |
van zijn stuk brengen (v) (gevoelens) | agiter (v) (gevoelens) |
van zijn stuk brengen (v) (verwarren) | désorienter (v) (verwarren) |
van zijn stuk brengen (v) (gedrag) | émouvoir (v) (gedrag) |
van zijn stuk brengen (v) (gedrag) | préoccuper (v) (gedrag) |
van zijn stuk brengen (v) (verwarren) | abasourdir (v) (verwarren) |
van zijn stuk brengen (v) (gevoelens) | préoccuper (v) (gevoelens) |
van zijn stuk brengen (v) (gedrag) | agiter (v) (gedrag) |
van zijn stuk brengen (v) (gevoelens) | troubler (v) (gevoelens) |